tel. 015 78 7600
of klant.BE@wolterskluwer.com

Interesse?

Wenst u meer nieuws, praktische informatie en wetgeving over vastgoed?


Bodemonderzoek verplicht bij vermoeden van ernstige verontreiniging

Nieuws - 06/10/2014
-
Auteur(s): 
Carine Govaert


De exploitant, gebruiker of eigenaar van een grond is voortaan verplicht om een oriënterend bodemonderzoek uit te voeren als de Ovam meent dat er aanwijzingen zijn voor een ernstige bodemverontreiniging. Dat is slechts één van de vele maatregelen die voortvloeien uit een grondige evaluatie van de huidige bodemsaneringsregels.
Het decreet dat al die wijzigingen doorvoert, treedt grotendeels in werking op 1 januari 2015.

Bodemonderzoek verplicht op vraag van de Ovam

Een oriënterend bodemonderzoek of OBO moet uitwijzen of er redenen zijn om aan te nemen dat een bodem verontreinigd is. Het Bodemdecreet legt momenteel al een enkele momenten vast waarop er zo’n oriënterend bodemonderzoek (OBO) moet plaatsvinden. Dat is onder meer het geval bij de verkoop van een risicogrond, bij sluiting van een risico-inrichting, bij faillissement van een handelaar of vennootschap die eigenaar is van een risicogrond, of bij overdracht van een private kavel onder appartementsmede-eigendom.

De verplichting om een OBO uit te voeren bij de vereffening van een vennootschap die eigenaar is van een risicogrond, wordt geschrapt.

Maar er wordt wel een nieuwe bodemonderzoeksplicht ingevoerd met vérstrekkende gevolgen. Voortaan is de exploitant, gebruiker of eigenaar van een grond verplicht om een oriënterend bodemonderzoek uit te voeren op vraag van de Ovam. Namelijk als de Ovam van oordeel is dat er aanwijzingen zijn voor een ernstige bodemverontreiniging.
De Ovam kan een termijn opleggen waarbinnen het oriënterend bodemonderzoek moet plaatsvinden.

De Ovam wil dit nieuwe instrument niet alleen gebruiken wanneer zij al over beperkte bodemonderzoeksgegevens beschikt die wijzen op een mogelijke ernstige bodemverontreiniging. Het is haar bedoeling om dit instrument ook in te zetten wanneer zij nog niet over concrete bodemgegevens beschikt, maar zij op basis van historiek, duur en periode van de exploitatie een verhoogd risico op bodemverontreiniging vermoedt.

De Ovam hoopt zo ook verontreinigde gronden te kunnen identificeren die anders nooit aan het licht zouden komen, omdat zij bijvoorbeeld nooit worden overgedragen. Volgens de memorie bij het ontwerp van decreet zou de Ovam vooral de gronden viseren die gelegen zijn in de omgeving van een drinkwatergebied of waarop er vroeger een gasfabriek of droogkuis gevestigd was.

Omvang van het oriënterend bodemonderzoek

Het nieuwe decreet breidt enerzijds de bodemonderzoeksplicht uit, maar versoepelt anderzijds de eigenlijke onderzoeksprocedure. Op dit ogenblik moet een oriënterend bodemonderzoek altijd bestaan uit 2 luiken: uit een historisch onderzoek én uit een beperkte monsterneming. Het nieuwe decreet schrapt die verplichting.

In sommige situaties is het namelijk perfect mogelijk om zonder monsterneming te weten dat er geen sprake kan zijn van bodemverontreiniging. Bijvoorbeeld wanneer een risico-inrichting werd uitgebaat op de hoogste verdieping van een torengebouw of wanneer de grond inmiddels werd afgegraven tot op grote diepte voor de aanleg van een ondergrondse parking.

Vanaf 1 januari 2015 bepaalt de nog te actualiseren standaardprocedure voor het oriënterend bodemonderzoek waaruit het OBO-onderzoek moet bestaan, en of een administratief of historisch onderzoek volstaat.

Meer saneringsplichtigen

De Raad van State aanvaardde eerder al dat het mogelijk is om de saneringsplicht bij bodemverontreiniging op te delen in de ruimte. Voor een bodemverontreiniging die tot stand is gekomen op verschillende gronden, kunnen meerdere saneringsplichtige personen aangewezen worden. Elk voor het deel van de verontreiniging dat naar alle redelijkheid kan worden toegewezen aan hun respectievelijke gronden.

Toch oordeelde diezelfde Raad van State eind 2012 dat het Bodemdecreet niet toeliet om de sanerinsplicht op te splitsen in de tijd. De toenmalige exploitante van een hinderlijke inrichting was volgens de Raadsleden saneringsplichtig voor de volledige verontreiniging van een grond, zelfs al kon de bvba in kwestie aantonen dat zij de vervuilde grond nog maar recent had overgenomen, zij dus maar een deel van de verontreiniging had veroorzaakt en het grootste deel van de verontreiniging ontstaan was vóór zij de grond in exploitatie nam.

Het wijzigingsdecreet heft dit verschil in behandeling op en maakt het nu uitdrukkelijk mogelijk om de saneringsplicht op te delen in de tijd.
De aangewezen saneringsplichtige exploitant kan vrijstelling van saneringsplicht krijgen voor een deel van de verontreiniging. Voor het deel waarvoor de exploitant werd vrijgesproken van saneringsplicht, zal de gebruiker aangesproken kunnen worden. Als ook de gebruiker gedeeltelijk vrijstelling van saneringsplicht krijgt, gaat de saneringsplicht voor het resterende deel over op de huidige eigenaar van de grond. Als ook die vrijstelling krijgt, kan de Ovam ambtshalve een bodemonderzoek met sanering uitvoeren.
En dit geldt zowel bij nieuwe, als bij historische, of gemengde bodemverontreinigingen.

Samengevat: vervuilers zullen – in principe – alleen nog saneringsplichtig zijn voor hún verontreiniging, en niet meer voor die van hun voorgangers. Aan die versoepeling hangt echter een prijskaartje. Minister van Leefmilieu, Joke Schauvliege, gaf in de Commissie Leefmilieu van het Vlaams Parlement grif toe dat zij momenteel “geen zicht heeft op de totale kosten. De regering weet immers nog niet welke eigenaars als onschuldig worden aangewezen en welke kosten de Ovam zal moeten dragen.”

Ovam legt kostenverdeling op bij vermengde bodemverontreiniging

Voor de uitvoering van het diepgaand beschrijvend bodemonderzoek en de eigenlijke sanering zullen alle saneringsplichtige partijen moeten samenwerken: zij zullen gezamenlijk een beschrijvend bodemonderzoek moeten laten uitvoeren en gezamenlijk de bodemsanering moeten realiseren.

Als zij er binnen een redelijke termijn niet in slagen om hun saneringsplicht uit te voeren, kan de Ovam de partijen aanmanen en kan de maatschappij hen een termijn opleggen waarbinnen zij hun verplichtingen moeten nakomen.
Belanghebbenden kunnen tegen deze beslissing in beroep gaan bij de Vlaamse regering.

Als de aanmaning niet tot resultaten leidt, kan de Ovam de bodemverontreiniging kwalificeren als een ‘vermengde bodemverontreiniging’ en heeft de maatschappij het recht om een kostenverdeling op te leggen aan de verschillende partijen, volgens een verdeelsleutel die de Ovam zelf naar alle redelijkheid vaststelt, op basis van de beschikbare gegevens.
Ook hiertegen is beroep mogelijk bij de Vlaamse regering.

Een ‘vermengde bodemverontreiniging’ is echter meer dan een bodemverontreiniging met meerdere saneringsplichtige partners die niet tot een akkoord komen over de verdeling van de kosten en lasten. Een vermengde bodemverontreiniging is in wezen elke bodemverontreiniging waarvoor verschillende personen als saneringsplichtige werden aangewezen, en:
waarbij niet exact kan worden bepaald voor welk deel van de bodemverontreiniging elke saneringsplichtige ook effectief saneringsplichtig is; of
waarbij dat wél kan worden bepaald, maar het niet mogelijk is om door gebruik van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengen, voor elk deel van de bodemverontreiniging een afzonderlijk beschrijvend bodemonderzoek of een afzonderlijke bodemsanering uit te voeren.

Het begrip ‘vermengde bodemverontreiniging’ mag overigens niet verward worden met de term ‘gemengde bodemverontreiniging’, want dat is een verontreiniging die gedeeltelijk tot stand is gekomen vóór 29 oktober 1995, en gedeeltelijk ná 28 oktober 1995.

Integratie van project-mer en project-mer-screeningsnota

Bij sommige bodemsaneringsprojecten moet er een project-mer-screeningsnota worden opgesteld, of zelfs een project-mer, waarbij mer staat voor milieu-effectrapportage. Om te vermijden dat er 2 procedures naast elkaar zouden lopen, met eigen regels voor advies en inspraak, integreert het wijzigingsdecreet de mer-procedures in de bestaande procedure voor het bodemsaneringsproject (BSP). De BSP-procedure wijkt op sommige punten af van de algemene project-mer- en project-mer-screeningsnota-procedures uit het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

Zo zullen de inhoudelijke elementen van de project-mer-screeningsnota opgenomen worden in de (nog bij te werken) standaardprocedure voor het bodemsaneringsproject. En zal de beslissing of er al dan niet een project-mer moet worden opgesteld, hier genomen worden door de Ovam – in plaats van door de vergunningverlenende overheid –, “omdat de Ovam het overheidsorgaan is dat beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van het ingediende bodemsaneringsproject”.

De integratie van de project-mer- en project-mer-screeningsnota-procedures in de procedure van het bodemsaneringsproject heeft uitwerking op een datum die door de Vlaamse regering zal worden vastgelegd, en dus niet op 1 januari 2015, zoals de meeste andere wijzigingen van de bodemsaneringsregels.

Geen risicobeheer meer

De huidige regeling van het risicobeheer maakt het voor de saneringsplichtige mogelijk om, onder het toezicht van de Ovam, de risico’s van een historische bodemverontreiniging te beheersen door het opstellen van een risicobeheerplan, het uitvoeren van risicobeheermaatregelen en het opmaken van opvolgingsrapporten. De persoon die kiest voor risicobeheer, moet een financiële zekerheid stellen ter waarborging van de uitvoering van de saneringsplicht na het risicobeheer.

In de praktijk blijkt dat de formule van het risicobeheer niet aanslaat. De Ovam heeft nog maar 6 risicobeheerplannen goedgekeurd. Navraag leert dat de risicobeheerprocedure een zeer onzekere situatie creëert voor een bedrijf, zeker op milieuhygiënisch vlak. Veel bedrijven geven dan ook de voorkeur aan een reële sanering. Zeker sinds de decreetgever de mogelijkheid invoerde om bepaalde saneringen gefaseerd aan te pakken.

Er is dus niet langer nood aan de specifieke procedure voor risicobeheer, en dus wordt die afgeschaft.
De bestaande risicobeheerplannen worden voor de toekomst gelijkgesteld met gefaseerde bodemsaneringsprojecten.

Strenger bij onregelmatige overdracht van een risicogrond

Een verkoop of een andere overdracht van een risicogrond die niet helemaal volgens de wettelijke regels gebeurde, is niet tegenstelbaar aan de Ovam. Het wijzigingsdecreet verduidelijkt dat de Ovam in dat geval de overdrager, die de grond onwettig heeft overgedragen, kan verplichten om alsnog een oriënterend bodemonderzoek, een beschrijvend bodemonderzoek, een bodemsanering en eventuele nazorgactiviteiten uit te voeren op de reeds overgedragen risicogrond.
En dit voor het aandeel bodemverontreiniging dat naar alle redelijkheid al aanwezig was vóór de overdracht van de risicogrond.

De memorie bij het ontwerp van de decreet wijst erop dat een overdracht die met opzet of door een gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid plaats vond in strijd met de regels, ook een milieumisdrijf uitmaakt. De Ovam kan in dat geval bestuurlijke maatregelen opleggen om de gevolgen van dat milieumisdrijf ongedaan te maken.

Strenger bij verontreiniging van een waterbodem

Momenteel is de beheerder van een verontreinigde waterbodem verplicht om op eigen kosten de sanering van de waterbodem uit te voeren. Immers, bij waterbodems gaat het meestal om vormen van diffuse verontreiniging die stroomopwaarts werden veroorzaakt, maar door het water worden aangevoerd en stroomafwaarts bezinken.

De ervaring leert echter dat het in bepaalde gevallen wel degelijk mogelijk is om de verontreiniging van een waterbodem rechtstreeks toe te wijzen aan een specifieke risicoactiviteit in de omgeving. Het nieuwe decreet legt in dat geval de saneringsplicht van de waterbodem – geheel of gedeeltelijk – bij de betrokken exploitant, gebruiker of eigenaar, op wiens grond de verontreiniging tot stand is gekomen.

Ovam staat in voor de siteonderzoeken

De procedure van het siteonderzoek maakt een gecoördineerde aanpak mogelijk wanneer meerdere eigenaars geconfronteerd worden met eenzelfde bodemverontreiniging. Bijvoorbeeld wanneer een woonwijk werd opgericht op een vroegere stortplaats. Voor brownfields geldt er een apart regime. Het siteonderzoek moet toelaten om de bodemverontreiniging of potentiële bodemverontreiniging die afkomstig is van de bodemverontreinigende activiteit waarvoor de site werd aangewezen, in kaart te brengen en om de ernst ervan vast te stellen. Het siteonderzoek combineert aldus de kenmerken van een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek. Het wijzigingsdecreet voert enkele vereenvoudigingen door in de huidige siteonderzoeksprocedure.

Voortaan zal de Ovam ‘van rechtswege’ alle siteonderzoeken uitvoeren. De maatschappij kan de onderzoekskosten terugvorderen van de saneringsaansprakelijke. De discussie over wie aansprakelijk is voor de verontreiniging, kan dus niet meer tot vertraging leiden.
Het decreet laat echter toe dat een andere persoon – de saneringswillige – het siteonderzoek zelf uitvoert, op eigen kosten.

De verplichting om het siteonderzoek binnen de 180 dagen af te ronden, wordt geschrapt, omdat het niet realistisch is om een grootschalig bodemonderzoek uit te voeren in zo’n korte termijn.

Het decreet voert tot slot een eigen procedure in voor de conformverklaring van het siteonderzoek.

De Ovam kan beslissen om de bodemsanering en eventuele andere maatregelen op een site ambtshalve uit te voeren. Ook hier verhaalt zij de kosten op de uiteindelijke saneringsaansprakelijke. Om er zeker van te zijn dat deze ambtshalve kosten terugbetaald zullen worden, heeft de Ovam een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de saneringsaansprakelijke en kan zij een wettelijke hypotheek vestigen op al diens in het Vlaams gewest gelegen of geregistreerde goederen.

Ook niet-risicogronden in inventaris van risicogronden

Risicogronden zijn gronden waarop een risico-inrichting werd of wordt geëxploiteerd. De risico-inrichtingen worden opgelijst in kolom 8 (‘Vlarebo’) van de indelingslijst bij Vlarem I. De kwalificatie als risicogrond leidt tot bijzondere verplichtingen, onder meer tot een bodemonderzoeksplicht bij overdracht en sluiting.

De ervaring leert echter dat het risico meestal verwaarloosbaar is als de risico-inrichting lang geleden geëxploiteerd werd. Volgens de toelichting bij het ontwerp van decreet fungeert 11 februari 1946 als scharnierdatum: gronden waarop vóór die datum een risico-inrichting actief was, zouden niet langer beschouwd worden als risicogronden. Er zou geen bodemonderzoeksplicht meer gelden voor dat type van gronden en de gronden zouden ook niet meer in de gemeentelijke inventaris van de risicogronden moeten worden opgenomen.

Ware het niet dat er toch enige twijfels bestaan over het al of niet schadelijke karakter van sommige oudere activiteiten, zoals leerlooierijen, gasfabrieken of loodwitfabrieken. En ware het niet dat door het wegvallen van de inventarisatieplicht, men het overzicht over de potentiële risicogronden zou verliezen.

De Vlaamse regering krijgt daarom niet alleen de bevoegdheid om de lijst van de risico-inrichtingen vast te stellen – en eventueel aan te passen. Maar zij krijgt ook de bevoegdheid om te bepalen welke gronden – die niet langer beschouwd worden als risicogronden – toch nog moeten worden opgenomen in de gemeentelijke inventarissen van de zogenaamde ‘risicogronden’, en dus ook in het Grondeninformatieregister van de Ovam.

Sneller een bodemattest

Tot slot nog even iets over het bodemattest. Momenteel heeft de Ovam 30 dagen de tijd om een bodemattest af te geven als de aanvraag betrekking heeft op een niet-risicogrond. Die termijn wordt 60 dagen als de aanvraag op een risicogrond slaat.

Vanaf 1 januari 2015 hangt de afgiftetermijn niet meer af van de aard van de grond, maar wel van het feit of er al informatie beschikbaar is over de betrokken grond. Terzelfder tijd wordt de maximumtermijn enigszins ingekort.
Het bodemattest wordt voortaan afgeleverd binnen de 2 weken (14 dagen).
Als de aanvraag betrekking heeft op een grond die in het grondeninformatieregister is opgenomen, blijft de huidige afgiftetermijn van 60 dagen van toepassing.

Vanaf 1 januari 2015

Op enkele uitzonderingen na treden de wijzigingen aan de bodembeschermingsregels in werking op 1 januari aanstaande.

De belangrijkste uitzondering betreft zonder twijfel de integratie van de milieueffectrapportageprocedures in de bodemsaneringsprocedure, waar de tussenkomst van de Vlaamse regering vereist is.

Bron: Decreet van 28 maart 2014 tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (Bodemdecreet), BS 4 september 2014.